Het wild zwijn (Sus scrofa) ook wel everzwijn is een zoogdier uit de familie van de varkens. Het is de wilde voorouder van het gedomesticeerde varken. Het wild zwijn leefde oorspronkelijk in heel Europa, Noordwest-Afrika en grote delen van Azië. In Nederland was het wild zwijn in de 19de eeuw uitgestorven maar hij is door Prins Hendrik weer uitgezet. Nu komt het wild zwijn voor in gevestigde populaties op de Veluwe, in Limburg, Oost-Brabant en in de bossen bij Nijmegen. Het wild zwijn komt voor in droge en natte voedselrijke loofbossen en gemengde bossen. Het zwijn heeft een duidelijke voorkeur voor eiken- en beukenbossen aangezien daar in de herfst veel eikels en beukennootjes te vinden zijn. Een voorwaarde die wilde zwijnen aan een bos stellen is de aanwezigheid van natte/moerassige plaatsen, waar ze in ondiepe poelen modderbaden kunnen nemen. Een wild zwijn is een alleseter. Hij eet voornamelijk plantaardig voedsel zoals eikels, kastanjes, gras, knollen, wortels en truffels, vruchten, bessen en groene plantendelen. Maar ook dierlijk voedsel zoals aas, regenwormen, insectenlarven, amfibieën, vogels en kleine knaagdieren.[1]
Een volwassen mannetje (keiler) heeft twee slagtanden. Het zijn de twee hoektanden in de onderkaak die naar boven gericht staan. Hoe ouder een mannetje is, hoe verder deze hoektanden naar boven uitsteken. Over de borstkas heeft het mannetje een vier centimeter dikke laag kraakbeen, die dient als bescherming van de longen en het hart bij gevechten. Wild zwijnen hebben een kop-romp lengte van 132-178 cm en een schofthoogte van 60-115 cm. Ze wegen 45 tot 135 kilo.[1]
Een wild zwijn is een nacht- en schemerdier, overdag rust het wild zwijn in dichte dekking. Op nachtelijke zoektochten kan hij grote afstanden afleggen tot wel vijftien kilometer. Ze graven met hun snuit en voorpoten in de bosbodem om naar voedsel te zoeken. Voedsel onder de grond kunnen ze op geur vinden. Wilde zwijnen zijn zeer sociaal en leven in groepen, ook wel rotte genoemd, tot wel dertig dieren. Een rotte bestaat uit een aantal vrouwtjes en hun jongen van het eerste en het tweede jaar. Mannetjes leven vanaf hun derde levensjaar alleen. In de rotte geldt een duidelijke rangorde waarbij de mannelijke dieren helemaal onderaan de ladder staan. Wilde zwijnen zijn niet territoriaal. Wilde zwijnen hebben wel een redelijk vast leefgebied. Er leven gemiddeld 20 dieren per 1000 ha (in het voorjaar). De populatie schommelt sterk en is afhankelijk van de voedselvoorraad in de herfst van het vorige jaar.[1]
De bronsttijd van wilde zwijnen valt tussen november en januari. Onder de mannetjes ontstaan hevige gevechten waarbij vaak doden vallen. De overwinnaar paart met de vrouwtjes. In februari, maart of april maakt een vrouwtje een kraamkamer. Dit is een kuil waar ze plantenmateriaal zoals gras, loof en mos in sleept en afdekt met twijgen van den of spar. Na een draagtijd van vier maanden worden in april of mei 3 tot 12 jongen geboren. Na drie weken kunnen ze zelf de grond omwoelen, maar worden nog ongeveer twee maanden gezoogd. Pas in hun tweede jaar zijn ze volgroeid. Veel jonge zwijnen sterven in hun eerste maanden door onderkoeling. Minder dan 10% van de jongen haalt de leeftijd van drie jaar. Een vrouwtje staat alleen andere vrouwtjes met jongen toe in de buurt van haar jongen te komen. Vrouwtjes zijn meestal in hun tweede jaar geslachtsrijp, mannetjes in hun vierde of vijfde jaar. Wilde zwijnen worden acht tot tien jaar oud.[1]
In Nederland heeft het wild zwijn geen natuurlijke vijanden. Elders in Europa zijn beren, wolven, lynxen en oehoe's natuurlijke vijanden. In Nederland zijn de grootste bedreigingen voor wilde zwijnen de jacht en in mindere mate het verkeer. Voor het wild zwijn geldt buiten de beleidsmatig aangewezen standplaatsen op de Veluwe en Nationaal Park de Meinweg in Limburg een nulstandbeheer. Dit betekent dat de soort buiten de standplaatsen niet mag voorkomen en dat ieder zwijn dat zich in een nulgebied bevindt direct mag worden afgeschoten. Dit geldt ook voor pasgeboren biggen. Jagers mogen ook ’s nachts jagen met restlichtversterkers. Binnen de toegestane gebieden worden zwijnen afgeschoten om de doelstand te behouden en landbouwschade te beperkten. In 2018 bedroeg de op basis van tellingen geschatte voorjaarsstand op de Veluwe circa 2700 keilers, zeugen en overlopers. In het Gelderse Faunabeheerplan Grofwild 2014-2019 is het gewenste aantal zwijnen echter vastgesteld op 1500 wat betekent dat bijna de helft van de populatie wordt afgeschoten.[2]
Sinds een aantal jaren leeft er in het Nederlandse deel van het grensgebied met het Duitse Reichswald nabij Nijmegen en Groesbeek een populatie wilde zwijnen. Deze dieren zijn mogelijk afkomstig uit het Reichswald nabij Nijmegen of uit de voormalige rasterbaan van het in Nederland gelegen Dekkerswald. De provincie heeft recent op verzoek van de faunabeheereenheid (toen nog FBE Rivierenland) een quickscan laten uitvoeren naar de populatie die hier leeft en de mogelijkheid om een leefgebied aan te wijzen. De provincie wil de quickscan verder uitwerken en onderzoeken of er draagvlak is voor het aanwijzen van een leefgebied van wilde zwijnen nabij Nijmegen. Tot die tijd wordt de nulstand in deze regio gehandhaafd.[3]
Zwijnen reageren op het massale afschot met een sterk verhoogde voortplantingsprikkel. Hierdoor moeten er weer meer afgeschoten worden. Er is dus geen duurzaam beheer en dit heeft tot resultaat dat wilde zwijnen continu worden opgejaagd, sociale structuren binnen de populaties verdwijnen en de dieren steeds op de vlucht zijn, ook richting verkeerswegen. Minder dan een vijfde van het aantal zwijnen haalt het volgende jaar. Momenteel vindt er discussie plaats over het al dan niet vasthouden van dit nulstandbeheer omdat zwijnen in tal van gebieden in Nederland voorkomen.[4,5,6]
Vanwege hun vele gewroet in akkers zijn wilde zwijnen niet geliefd bij boeren. Elektrische draadrasters aangevuld met veeroosters (waar de zwijnen niet overheen kunnen lopen) en wildakkers (akkers met maïs speciaal voor wilde zwijnen aangelegd), zijn goede oplossingen om schade te voorkomen. Ook kunnen aanrijdingen in het verkeer voorkomen worden door hekken, ecoducten of bermen langs wegen te verschralen waardoor het wild zwijn daar niet langer gaat wroeten op zoek naar voedsel.[4,5,6]