Er komen wereldwijd meer dan 50 soorten herten (Cervidae) voor. In Nederland leven drie soorten herten: edelherten, damherten en reeën. Herten zijn herbivoren en herkauwers en leven van gras, boomschors, vruchten, wortels, twijgjes, jonge scheuten en bladeren. Herten zijn de hele dag door actief, maar in gebieden met veel menselijke activiteit laten ze zich vooral vroeg in de ochtend en laat in de avond zien. In de ochtend trekken ze meestal naar de graslanden om daar te kunnen grazen.
In Europa is het edelhert (Cervus elaphus) het op één na grootste hert. Alleen de eland is groter. Het edelhert komt voor in de meeste delen van West-, Centraal en Noord-Europa. Edelherten zijn zeer tolerant ten aanzien van verschillende biotopen en komen in een grote diversiteit aan gebieden voor.[1,2]
In Nederland komen edelherten alleen in het wild voor op de Veluwe en Oostervaardersplassen. Edelherten zijn beleidsmatig beperkt tot deze regio’s omdat ze anders te veel schade zouden aanrichten. Oorspronkelijk kwamen edelherten in Nederland in alle habitats voor: de duinen, het rivierengebied, op de hogere gronden in de bossen en zelfs in de moerassen en de venen. Door de opkomst van landbouw en menselijke aanwezigheid is het edelhert ongeveer een eeuw niet of nauwelijks in Nederland aanwezig geweest. Het edelhert is in Nederland opnieuw geïntroduceerd door Koning Willem I op de Veluwe. In 1992 zijn er weer edelherten op de Oostervaardersplassen geïntroduceerd. De gebieden waar de herten nu in Nederland leven, zijn onderling niet via ecologische routes bereikbaar.[1,2]
Edelherten in variëren in lichaamsgrootte. De kop-romplengte is 165 tot 260 cm en de schofthoogte 114 tot 140 cm. Mannetjes herten wegen tot 255 kilo en vrouwtjes herten (hindes) tot 150 kilo. Alleen de mannelijke edelherten dragen een gewei dat gemiddeld 70 cm lang is maar kan uitgroeien tot meer dan 90 cm als de kwaliteit van het leefgebied goed is. Hoe vertakter het gewei, hoe meer volwassen het edelhert is. Het gewei wordt ieder jaar afgeworpen onder invloed van de geslachtshormonen. Oudere herten doen dit gedurende de laatste wintermaanden, jonge dieren meestal in maart of april. Daarna begint direct het nieuwe gewei te groeien dat in juli volgroeid is.[1,2]
Herten vormen aparte roedels van hinden met onvolwassen edelherten en roedels van mannelijke edelherten. In de aanloop naar de paartijd (bronst) vallen de mannelijke roedels uiteen en zoeken de mannetjes edelherten de roedels met hinden op. De bronsttijd valt voornamelijk in de tweede helft van september tot begin oktober. Na de bronst zijn de actiefste mannelijke dieren vaak uitgeput. Niet alleen vanwege de forse inspanningen, maar ook omdat ze gedurende deze periode, die een maand kan duren, nagenoeg geen voedsel tot zich nemen. De periode direct na de bronst is daardoor van nature een kwetsbare fase in het bestaan van een edelhert. Eind mei, begin juni, na een draagtijd van 225 tot 245 dagen, wordt één kalf geboren. Hinden die een kalf werpen, zonderen zich rond zeven tot veertien dagen van het roedel af om zich daar later weer bij te voegen. De eerste twee weken laat de moeder haar kalf vaak alleen om enkel terug te keren om te zogen. Gedurende deze tijd drukt het jong zich tegen de grond, verscholen in hoog gras of tussen het struikgewas. Jongen worden zes tot tien maanden gezoogd. Mannetjes edelherten zijn na één tot drie jaar geslachtsrijp, vrouwtjes na één tot twee jaar, voor beide afhankelijk van de kwaliteit van het leefgebied. Jonge bokken zullen vaak hun geboortegebied verlaten zodra ze zelfstandig zijn, maar hinden blijven meestal trouw aan hun geboorteplek; de woongebieden van hinden overlappen meestal met dat van hun moeder. Als edelherten ongeveer zeven jaar oud zijn, zijn ze volgroeid. Edelherten kunnen maximaal vijfentwintig jaar oud worden, maar slechts weinig dieren in het wild zullen ouder worden dan vijftien jaar.[1,2]
Het damhert (Dama dama) leefde tussen de ijstijden in West-Europa maar is tijdens de laatste ijstijd naar Azië verdreven. De Romeinen brachten het damhert weer terug naar Europa en verspreidden de damherten door het gehele Romeinse Rijk. Het damhert komt van nature voor in volwassen loofbossen en gemengde bossen, zelden in naaldbossen. Het damhert heeft een voorkeur voor bossen met een dichte onderbegroeiing, in de buurt van open parkachtig bosgebied en landbouwgronden. In Nederland is het voorkomen van het damhert beleidsmatig beperkt tot de Veluwe. Er ontsnappen weleens een of meer damherten, zodat er verspreid over Nederland verscheidene groepjes voorkomen, in vrijwel elke provincie.[3]
Het damhert is groter dan een ree en kleiner dan een edelhert. De kop-romp lengte is 130 tot 170 centimeter en de schofthoogte 85 tot 110 centimeter. Het damhert kan 45 tot 100 kilogram zwaar worden, bij hoge uitzondering tot 130 kilogram. Een opvallend kenmerk, waarmee het damhert zich onderscheidt van andere herten is het schoffelgewei. Hierbij zijn de einden van de takken met elkaar verbonden door platen. Enkel het mannetje draagt een gewei. Het gewei wordt in april en mei afgeworpen, waarna het gelijk weer begint aan te groeien. Het gewei groeit naarmate het dier ouder wordt. Bejaarde mannetjes hebben weer kleinere geweien.[3]
Het damhert is buiten de bronsttijd niet territoriaal en heeft ook geen vaste verblijfplaats. De groepssamenstelling is zeer wisselend. Vaak leven herten en hindes met jongen in de lente en zomermaanden in aparte roedels. In de wintermaanden leven herten en hindes doorgaans samen. Tijdens de bronsttijd ontstaan er jeugdgroepen. Per roedel hebben de damherten vaste leefgebieden, die vaak met elkaar overlappen en zich dicht bij de bronstplaats bevinden. De leefgebieden van mannetjes zijn meestal groter dan die van de vrouwtjes. Afhankelijk van het voedselaanbod leven er 3 tot 10 dieren per 100 hectare. De bronsttijd valt in de tweede helft van oktober en duurt tot begin november.[3]
Vrouwtjes zijn na zestien maanden geslachtsrijp, mannetjes na zeven tot veertien maanden. Jonge mannetjes zullen echter weinig kans hebben om zich voort te planten, aangezien ze nog niet sterk genoeg zijn om een territorium te veroveren. In juni en juli, na een draagtijd van 230 dagen, wordt één kalf geboren. Het kalf zal zich meestal de eerste weken verscholen houden in de vegetatie maar het kan zijn moeder al volgen. De zoogtijd duurt gemiddeld zo'n twaalf weken. Het damhert kan tot circa 25 jaar oud worden maar wordt in het wild.[3]
De ree (Capreolus capreolus) komt voornamelijk voor in Europa en is hier ook de meest voorkomende hertensoort. De ree leeft in bosachtige streken met open plekken en aangrenzende velden. De ree kwam in Nederland omstreeks 1900 buiten de Veluwe en Limburg niet voor. Pas in de loop van de 20e eeuw heeft de populatie zich, mede door nieuw aangelegde bossen, sterk uitgebreid. De ree komt nu vrijwel in het gehele land voor. In 2016 bedroeg het aantal reeën naar schatting circa 110.000.[4]
De of het ree is de kleinste hertensoort in Nederland en heeft een kop-romplengte van 95 tot 140 centimeter, een schofthoogte tussen de 60 en de 90 centimeter en een lichaamsgewicht van 16 tot 35 kilogram. Het volwassen mannetje, de reebok, heeft een eenvoudig gewei, bestaande uit meestal twee tot drie punten. Het gewei is meestal ongeveer 25 centimeter lang. Tussen oktober en januari wordt het gewei afgeworpen. De reebokken en reegeiten leven over het algemeen solitair, soms in kleine groepjes van een vrouwtje, haar kalveren en soms een bok. De reeën hebben het grootste deel van het jaar een eigen territorium. De mannelijke territoria grenzen aan elkaar terwijl de vrouwelijke territoria kunnen overlappen met de mannelijke. In de winter zijn reeën door voedseltekort meestal minder territoriaal. Ze kunnen dan zelfs kudden vormen tot wel dertig dieren.[4]
De bronsttijd valt in juli en augustus maar pas eind december, na een verlengde draagtijd van 150 dagen komt het embryo tot ontwikkeling. Hierna duurt het nog ongeveer 144 dagen tot het kalf wordt geboren, eind mei, begin juni. Meestal worden er tweelingen geboren maar ook eenlingen en drielingen komen voor. De zoogtijd duurt zes tot tien weken. Jonge kalveren worden zo'n zes tot tien keer per dag enkele minuten gezoogd, oudere kalveren slechts twee tot drie keer per dag. De rest van de tijd zijn de kalveren alleen. Tweelingen worden meestal apart van elkaar gezoogd, zo'n twintig meter uit elkaar. Het jong blijft bij de moeder tot de volgende worp, waarna het wordt weggejaagd. Meestal zijn dieren na veertien maanden geslachtsrijp. Reeën worden maximaal 20 jaar oud maar in het wild worden ze meestal slechts zeven of acht jaar oud.[4]
In Nederland zijn er weinig tot geen natuurlijke vijanden van herten. De zeer recente komst van de wolf naar de Veluwe kan echter een nieuwe natuurlijke vijand gaan introduceren. Loslopende honden zijn wel een grote bedreiging omdat de herten en de jongen uit hun territorium moeten vluchten om aan loslopende honden te kunnen ontkomen. Niet zelden rennen herten de weg op, komen op landbouwgrond terecht en raken hun familie kwijt. Naast de jacht is het verkeer is een van de grootste doodsoorzaken. Jaarlijks vinden er duizenden aanrijdingen plaats. Herten zijn door loslopende honden en door de jacht schemeringsdieren geworden. Overdag rusten en herkauwen ze in de ondergroei van het bos of op een afgelegen grasland. Veel van de gebieden waar de herten nu in Nederland leven, zijn onderling niet meer via ecologische routes bereikbaar. Nieuwe aan te leggen ecologische verbindingen zoals ecoducten en corridors zouden dat in de toekomst moeten verhelpen. Het was de bedoeling een verbinding te maken met de Veluwe via het nog aan te leggen Oostvaarderswold en het al bestaande Horsterwold. Men hoopte dat de grote grazers van de Veluwe via het Horsterwold de Oostvaardersplassen zouden bereiken en andersom. Ook het wild zwijn, de das en de eekhoorn zouden dan waarschijnlijk een plaats vinden in het Oostvaardersplassengebied. In 2010 besloot de regering echter te stoppen met de aanleg van dit soort 'robuuste' verbindingszones.[5,6]
Sinds de uitzetting van tientallen edelherten (en andere grote grazers) in de Oostervaardersplassen in 1992 is er een aanzienlijke groei van de edelherten populatie opgetreden. Staatsbosbeheer heeft sinds de introductie van de grote grazers gekozen voor een beleid waarin de natuur haar gang gaat zonder menselijk ingrijpen. Door gebrek aan natuurlijke vijanden kon de edelherten populatie in de Oostervaardersplassen uitgroeien tot 3300 edelherten in 2011. De sterfte onder edelherten is echter hoog (27% in 2009), vooral in de koude en voedselarme wintermaanden. Het probleem is dat de begraasbare oppervlakte te klein is geworden voor de toegenomen aantallen grote grazers. Er is geen mogelijkheid voor de grote grazers om hun territorium uit te breiden naar andere natuurgebieden voor meer voedsel omdat het terrein van de Oostervaardersplassen is afgesloten en migratie niet mogelijk is. Daarnaast zijn door de toegenomen hoeveelheden grote grazers veel broedvogels verdwenen van de open ruigtes, weidegebieden en droge rietlanden. Ook de variatie aan planten is afgenomen.[7,8]
In 2018 heeft de overheid na veel discussie besloten tot het afschieten van 1800 edelherten om de edelhert populatie terug te brengen naar 490 dieren. Hiermee is in december 2018 gestart.[9] Inmiddels is het aantal grote grazers in de winter van 2018-2019 in de Oostervaardersplassen met ongeveer 3000 dieren afgenomen.[10] Het afschieten van dieren zorgt echter voor een ernstige verstoring van de natuurlijke groepsstructuur en de dynamiek binnen de groep. De dieren die overblijven krijgen vervolgens meer jongen. Dat is een natuurlijke reactie op een onnatuurlijke drastische verkleining van de groep. Met als effect dat er het volgende jaar weer veel gezonde dieren moeten worden afgeschoten. Ook zullen volgens het nieuwe plan de edelherten worden bijgevoerd, waardoor er ieder jaar een maximum aantal jongen geboren wordt, die later in het jaar weer massaal worden afgeschoten. SP, PVDA, 50Plus, D66, PVV, ChristenUnie, VVD, CDA en SGP stemden allemaal in met dit plan. Tegenstanders van het afschot-beleid vinden dat er een vergroting van het territorium moet worden bewerkstelligd, dus verbindingen met andere natuurgebieden zoals de Veluwe. Daarnaast pleiten ze voor meer beschutting van het gebied en rust in het gebied want als de als dieren kunnen schuilen kunnen ze hun hoognodige vetreserves sparen. De Partij voor de Dieren strijdt al jaren voor het vergroten van het gebied door de bossen pal naast de Oostvaardersplassen, het Hollandse Hout en het Kotterbos, open te stellen voor alle grote grazers.[11]
Inmiddels is het Oostvaardersveld geopend voor de edelherten, maar niet voor alle grote grazers. Staatsbosbeheer werkt momenteel aan de openstelling van het Hollands Hout. Openstelling van het Hollandse Hout is slechts een eerste stap in de verbetering van de situatie voor de dieren. Om voldoende migratiemogelijkheden te hebben, moeten de dieren naar de verder gelegen bossen kunnen trekken: ook Hosterwold, de Veluwe en het rivierengebied moeten toegankelijk worden voor de kuddes. Dat kan door de aanleg van de zogenaamde Oostvaarderswold, een ecologische zone die de gebieden met elkaar verbindt. Maar hoewel de noodzaak voor voldoende ruimte en beschutting steeds opnieuw door dierenwelzijnsexperts wordt onderstreept, heeft een meerderheid van de Tweede Kamer en de Flevolandse Provinciale Staten tegen het realiseren van de Oostvaarderswold gestemd. Het zou te duur zijn en er zouden boeren noodgedwongen hun land moeten verkopen om het plan te realiseren.[7,8]