Jaarlijks worden in Nederland meer dan 15 miljoen varkens geslacht. Hoewel varkens 15 jaar oud kunnen worden, is de gebruikelijke leeftijd bij de slacht 26 weken.[1,2]. Meer dan de helft van het Nederlandse varkensvlees wordt naar het buitenland geëxporteerd, de rest is voor binnenlandse consumptie. Bovendien wordt een groot deel van de in Nederland gefokte varkens niet in Nederland geslacht, maar levend getransporteerd naar het buitenland. Het aantal varkens dat per jaar in Nederland gefokt wordt, is dus aanzienlijk hoger dan 15 miljoen: ca. 24 miljoen.[3]
Meer dan 99% van de varkens wordt gefokt en vetgemest binnen de gangbare veehouderij, waarvan ook een groeiend aantal megastallen deel uitmaakt.[2,4] De meeste varkenshouderijen bevinden zich in Noord-Brabant, Limburg en het oosten van het land.[5] Hoewel het aantal biologische varkensbedrijven stijgt, is het aantal varkens in deze sector nog steeds zeer gering (minder dan 0,75 % in 2017).[6] In onderstaande paragrafen wordt daarom met name ingegaan op de situatie binnen de gangbare varkenshouderij. De biologische varkenshouderij komt aan bod in de laatste paragraaf.
In Nederland worden jaarlijks ca. 24 miljoen varkens gefokt
De meeste zeugen staan of liggen ingeklemd tussen metalen hekken
Bij ca. 30 miljoen pasgeboren biggetjes wordt het staartje gecoupeerd. Meestal onverdoofd.
Jaarlijks worden 6 à 7 miljoen biggetjes levend geëxporteerd
De meeste varkens leven in zeer kleine, kale hokken en komen nooit buiten
Als ze geslacht worden zijn de meeste varkens slechts een half jaar oud
Jaarlijks worden 3 à 4 miljoen vleesvarkens levend geëxporteerd en in het buitenland geslacht
Ruim de helft van het Nederlandse varkensvlees is bestemd voor de export
Minder dan 1% van de varkens wordt op biologische wijze gehouden
Er zijn grofweg drie soorten bedrijven: varkensfokkerijen, waar zeugen worden gehouden en de geboren biggen worden opgefokt; varkensmesterijen, waar de opgefokte biggen worden afgemest als vleesvarken; en gesloten bedrijven, waar zowel gefokt als gemest wordt.[7] Daarnaast zijn er fokstations, waar fokberen het sperma voor de inseminatie van de zeugen leveren.[8]
In 2017 waren er 4147 gangbare varkenshouderijen in Nederland, waar ruim 12,3 miljoen varkens werden gehouden.[6] Dit is het aantal varkens dat zich op een bepaald moment in de tijd in de varkenshouderijen bevond. Omdat vleesvarkens al na 6 maanden geslacht worden en een groot aantal biggen op jonge leeftijd geëxporteerd wordt, ligt het aantal varkens dat jaarlijks gefokt wordt veel hoger. Volgens de officiële cijfers waren dit er in 2017 24,6 miljoen.[8] Varkens in Nood wijst er echter op dat het werkelijke aantal hoger ligt, omdat in Nederland ongeveer 2,5 miljoen extra varkens illegaal zouden worden gehouden.[8]
Foto: publiek domein CC0
Om ondanks kleine marges winst te kunnen maken, wordt de sector gekenmerkt door diverse efficiëntie-maatregelen. Zo is het vloeroppervlak per dier zeer beperkt, komen de varkens nooit buiten en zijn de hokken kaal waardoor natuurlijk gedrag zoals wroeten onmogelijk is [9,2,8]. Een deel van de dagelijkse werkzaamheden in de varkenshouderij wordt volautomatisch uitgevoerd, zoals het voeren en water geven, het regelen van licht en donker en het stalklimaat.[8] Sprinklers en rookmelders zijn niet verplicht.[10]
In 2017 waren er 1756 bedrijven met tezamen ruim 930.000 fokzeugen. Het gemiddelde aantal zeugen per bedrijf was 531.[6] Deze zeugen worden kunstmatig geïnsemineerd, en bevallen na een drachttijd van gemiddeld 115 dagen. Bij de eerste inseminatie zijn ze ongeveer 225 dagen oud.[11] Tot een week voor de worp leven de zeugen in een groep, waarbij minimaal 2,25 m2 per dier beschikbaar moet zijn.[12] Tijdens en na de bevalling staat de zeug klem tussen de stangen van haar kraamhok (3,5 m2).[12] Als de biggetjes na 3 à 4 weken zijn weggehaald, wordt de zeug na gemiddeld 19 dagen opnieuw geïnsemineerd.[9]
De zeugen brengen hun leven voornamelijk staand en liggend door, ingeklemd tussen de metalen stangen van de inseminatie-, dracht- en kraamafdelingen.[9] Zonder stro om een nest te maken, en niet in de gelegenheid om hun biggen te verzorgen.[8] Het gebrek aan bewegingsvrijheid kan leiden tot kreupelheid ten gevolge van verlamming van de achterhand, fracturen en gewrichtsontstekingen. Bij kreupele zeugen stijgt het sterftecijfer van de biggetjes, waarschijnlijk doordat een kreupele zeug vaker per ongeluk een biggetje plet.[9]
Fokzeugen worden niet oud. Na 6 worpen neemt het aantal doodgeboren biggetjes meestal toe. Daarom gaan de meeste zeugen na ongeveer 3 jaar naar de slacht.[9,1] In geval van kreupelheid of vruchtbaarheidsproblemen gebeurt dit nog eerder.[9]
In de veehouderij is sprake van onnatuurlijk hoge geboortecijfers, met als gevolg een daling in geboortegewicht en hoog percentage doodgeboren biggetjes (5%-7%).[9,5] Per worp worden gemiddeld 14,5 biggetjes levend geboren. Jaarlijks resulteert dit in ongeveer 30 miljoen biggetjes.[8,2,5] Hiervan sterft ongeveer 14% vroegtijdig, ten gevolge van o.a. diarree, gewrichtsontsteking, ijzertekort, verdrukking, of onvoldoende melk.[8] Door de toegenomen worpgrootte, heeft de zeug vaak te weinig tepels om alle biggen te zogen.[5]
Om te voorkomen dat de varkens later uit verveling in elkaars staart gaan bijten, worden kort na de geboorte de biggenstaarten onverdoofd afgeknipt.[9,2] Zo’n 25% van de mannelijke biggen wordt tevens gecastreerd. Dit zijn met name biggen die bestemd zijn voor de export. Deze castratie vindt plaats onder verdoving, waarbij de biggen ondersteboven in een soort trechter worden geplaatst en CO2 krijgen toegediend. Dit levert veel stress op bij de biggen, en pijn nadat de verdoving is uitgewerkt. De castraties worden uitgevoerd om ‘berengeur’ te voorkomen: een vieze stank die optreedt bij verhitting van het vlees van 2 tot 5% van de mannelijke varkens.[8,13]
Waar in de natuur varkens minimaal 8 weken bij hun moeder blijven, is dit in de gangbare varkenshouderij teruggebracht tot 3 à 4 weken. Met een gewicht van ca. 7 kg gaan ze naar boxen op de biggen-opfokafdeling ('biggenbatterij'). Voor biggen tot 15 kg is 0,2 m2 beschikbaar; boven de 15 kg is dit 0,3 m2. Als de biggen ongeveer 10 weken oud zijn, wegen ze ca. 25 kg en zijn ze klaar om afgemest te worden als vleesvarken.[9] De meeste biggen blijven hiervoor in Nederland, maar 6 tot 7 miljoen worden jaarlijks geëxporteerd.[3,5] Zij worden als vleesvarken (of ‘mestvarken’) verkocht aan landen als Duitsland, België, Spanje en Portugal, en worden daar in vrachtwagens naartoe getransporteerd. Niet alle biggen overleven dit transport.[3]
Een deel van de vrouwelijke biggen wordt niet vetgemest, maar ingezet als fokzeug.[2]
In 2017 werden 5,6 miljoen vleesvarkens gehouden in 3550 bedrijven. Het gemiddeld aantal dieren per bedrijf was 1586.[6] In de gangbare bedrijven verblijven de varkens meestal groepsgewijs in kale hokken, waarbij het geboden vloeroppervlak wordt afgestemd op de grootte (het gewicht) van de varkens. Voor 5 gewichtsklassen variëren de minimale oppervlakten van 0.3 m2 (dieren tot 30 kg) tot 0,8 m2 (tot 110 kg) en 1,0 m2 (zwaarder dan 110 kg). Bij groepen van 40 dieren of meer, mag het vloeroppervlak met 10% worden gereduceerd. De stalvloer mag voor 60% uit roosters bestaan.[12] Dit zijn betonbalken met spleten ertussen, waardoor de varkens de mest naar de ondergelegen mestkelder kunnen trappen.[5]
Als ze ongeveer 6 maanden oud zijn, hebben de meeste varkens een gewicht van 110 kg en zijn ze klaar voor de slacht.[1,2] Als ze daarvoor op transport gaan, komen ze voor het eerst buiten de stal.[2] Jaarlijks worden zo'n 3 tot 4 miljoen slachtvarkens levend geëxporteerd om in het buitenland te worden geslacht, met name net over de grens in Duitsland. Van de ruim 15 miljoen varkens die in Nederland worden geslacht, wordt meer dan de helft van het vlees naar het buitenland geëxporteerd.[3]
Om te bepalen welke zeugen klaar zijn om (opnieuw) geïnsemineerd te worden, worden 'zoekberen' gebruikt. Dit zijn grote volwassen mannetjesvarkens die een rondje lopen tussen de zeugen. Dit gebeurt 1 tot 2 maal per dag. Uit de reactie van de zeugen maakt de fokker op welke zeugen in hun vruchtbare periode zitten. Omdat de zeugen vaststaan tussen ijzeren hekken, kan de beer ze niet daadwerkelijk dekken. Na het rondje wordt de beer weer opgesloten in zijn hok. Zoekberen worden solitair gehuisvest waarbij het leefoppervlak afhankelijk is van de leeftijd (4 tot 6 m2)[12] Zij komen nooit buiten de stal, en gaan naar de slacht als ze niet meer aan hun taak voldoen.[9,8]
In Nederland leveren ongeveer 1500 fokberen het sperma voor de kunstmatige inseminatie van de fokzeugen. Deze fokberen zijn geselecteerd op hun 'fokwaarde'. Dit is een getal dat de genetische eigenschappen van de beer representeert, zoals zijn vruchtbaarheid, groeisnelheid, lichaamsbouw en vetpercentage van het vlees. Jaarlijks blijven alleen de best presterende fokberen met de hoogste fokwaarden in leven.[8]
Fokberen leven op betonnen vloeren in 7 fokstations. Ze komen niet buiten, hebben beperkte bewegingsruimte en kunnen onvoldoende wroeten. Ze komen nooit in contact met zeugen. Om het sperma af te nemen, laat men de beer een 'dekbankje' bespringen. Een medewerker imiteert met zijn hand de vagina van de zeug en wekt zo de ejaculatie op.[8]
Met oog op efficiëntie treedt steeds meer schaalvergroting op in de varkenshouderij. In vergelijking met 2007 was het aantal varkenshouderijen in 2017 bijna gehalveerd, terwijl het aantal gehouden varkens met ruim 9% was gestegen.[6] Als onderdeel van deze tendens neemt het aantal megastallen in Nederland toe. Men spreekt van een megastal als er meer dan 7500 vleesvarkens of meer dan 1200 fokzeugen worden gehouden.
In 2005 werd ongeveer 2% van alle vleesvarkens en 11% van de fokzeugen gehouden in megastallen. Er waren 12 megastallen met vleesvarkens, waarbij in de grootste stal ca. 20.000 varkens werden gehouden. Het aantal megastallen met fokzeugen was 61, met ca. 75.000 zeugen in de grootste stal.[14] In 2013 werd een stijging naar 32 megastallen met vleesvarkens en 125 megastallen met fokzeugen gerapporteerd.[4]
Gezien het grote aantal aanwezige varkens heeft de hogere bedrijfsefficiëntie als keerzijde dat er een verhoogd risico is bij stalbranden en bij besmettelijke dierziektes.[1,2] Besmette dieren worden geruimd, omdat zij niet meer geschikt zijn voor de vleesconsumptie.[2]
Het mag duidelijk zijn dat het erg slecht gesteld is met het welzijn van de varkens in de gangbare varkenshouderij. Hoewel het een wettelijke vereiste is,[12] kunnen de varkens hun natuurlijke gedrag niet laten zien in de kleine kale hokken en op de kraamafdelingen. Ze kunnen niet wroeten, terwijl ze dat van nature zo'n 6 tot 7 uur per dag doen. De varkens komen nooit buiten, en als afleiding wordt veelal slechts een ketting met daaraan een harde plastic bal aangeboden. De stallen zijn overvol, wat leidt een slechte luchtkwaliteit en stress en agressie bij de varkens. Hoewel varkens van nature heel zindelijk zijn, moeten ze nu hun behoefte doen op hun rustplek.
Varkens niet kunnen zweten en hebben zonder modderbad geen mogelijkheid om af te koelen. Ze ervaren regelmatig hittestress omdat de stallen vaak relatief warm worden gehouden met oog op hogere groeiopbrengst. Veelvoorkomende ziektes (zoals longontsteking en maagaandoeningen) worden niet behandeld, en tegen de regels in worden zieke dieren vaak niet uit de groep gehaald. Omdat hun darmen nog niet voldoende in staat zijn vast voedsel te verteren wanneer de biggen bij hun moeder worden weggehaald, krijgen ze darmproblemen, jeuk en een slechte weerstand.[8,5].
In 2015 identificeerde Varkens in Nood maar liefst 120 misstanden in de varkenshouderij: Donkere stallen, slechte kwaliteit van drinkwater, defecte ventilatie waardoor dieren verstikken, sterfte door giftige mestgassen en ontploffingen of doordat varkens door de roostervloer zakken en in de mestkelder verdrinken. Doorligwonden bij de tussen stangen
ingeklemde zeugen, hittestress bij biggen, het onverdoofd slijpen van biggentandjes. Voor het complete overzicht, toelichting en niets verhullende foto's verwijzen we naar dit rapport en de website van Varkens in Nood. Voor video’s over de situatie in diverse varkensbedrijven verwijzen we naar de websites van Animal Rights, Ongehoord en Animals Today.
Om de ergste uitwassen in de veehouderij aan te pakken heeft de Dierenbescherming een basispakket met minimumnormen opgesteld, waarmee een veehouderij in aanmerking kan komen voor 1 of meerdere sterren. Deze sterren kunnen de consument helpen bij hun keuze.[15] In 2018 voldeden de omstandigheden van ca. 3 miljoen varkens aan de criteria voor toekenning van ten minste 1 ster. [bron: e-mail contact Dierenbescherming]
In de varkenshouderij gelden voor het behalen van 1 ster verbeteringen qua leefoppervlak voor de biggen (0,4 m2) en vleesvarkens (1 m2). Er is permanent afleidingsmateriaal aanwezig. Ook de kraamhokken zijn wat groter (3,8 m2). De biggen blijven iets langer bij hun moeder (minimaal 23 dagen) en castratie is verboden. Het transport van biggen mag maximaal 6 uur duren. Voor transport van vleesvarkens geldt een maximum van 8 uur. Vanaf 2020 moeten de veewagens aan specifieke criteria voldoen.[15]
Voor 2 sterren moet het vloeroppervlak voor biggen minimaal 0,5 m2 zijn, en voor 3 sterren 0,6 m2. Vleesvarkens leven op minimaal 1,1 m2 (2 sterren) of 1,3 m2 (3 sterren). Ook de zeugen hebben wat meer ruimte (2,5 m2) en de kraamhokken zijn aanzienlijk groter (2 sterren: 6,5 m2; 3 sterren: 7,5 m2). De verblijven zijn voorzien van stro, wat voor afleiding zorgt. Bij 2 sterren is er overdekte uitloop voor vleesvarkens (0,7 m2) en zeugen (1 m2); bij 3 sterren geldt dit ook voor biggen (0,4 m2), is de uitloop ruimer (vleesvarkens: 1 m2; zeugen: 1,9 m2) en hebben drachtige zeugen toegang tot een weide.[15]
Bij 2 en 3 sterren mag de zeug een paar dagen na de bevalling vrij bewegen in het kraamhok. De biggen blijven minimaal 33 dagen (2 sterren) of 39 dagen (3 sterren) bij hun moeder.[15] Het is verboden de staartjes te couperen. Door de betere levensomstandigheden, komt bij 2- en 3-sterren-beren vaker berengeur voor: bij zo’n 15%. Daarom is het nu nog toegestaan de mannelijke biggen te castreren. Verdoofd, en met pijnbestrijding achteraf. Er wordt gezocht naar andere manieren om de kans op berengeur te verminderen, bijvoorbeeld door dieetaanpassing.[bron: e-mail contact Dierenbescherming]
Bij 3 sterren is de maximale transportduur voor vleesvarkens 6 uur; voor de rest zijn de eisen wat dit betreft gelijk aan die voor 1 ster.[15]
Een schematisch overzicht van de Beter-Leven-criteria is te vinden in de Beter-Leven-folder (pdf). Voor een vergelijking met andere keurmerken verwijzen we naar de website van Ongehoord.
Voor de biologische varkenshouderij gelden andere minimale voorwaarden dan voor de gangbare varkenshouderij. Zo is het voer biologisch en is preventief gebruik van reguliere geneesmiddelen en antibiotica verboden. De dieren hebben meer ruimte tot hun beschikking, en ze kunnen naar buiten. Ook moeten de varkens kunnen mesten en wroeten in hun bewegingsruimten.[16]
Het vloeroppervlak mag maximaal voor de helft uit roosters bestaan, en varieert van minimaal 0,6 m2 (voor biggen tot 30 k) tot 1,3 m2 (voor vleesvarkens boven 85 kg). Voor groepen zeugen geldt 2,5 m2 per dier. Biggetjes blijven 40 dagen (bijna 6 weken) bij de zeug, en tijdens deze zoogperiode hebben zij in de stal gezamenlijk 7,5 m2 tot hun beschikking. Voor fokberen geldt een minimaal oppervlak van 6,0 m2 per dier.[16]
Weidegang is niet verplicht maar de varkens hebben wel recht op uitloop in de open lucht, al mag deze voor maximaal 75% overkapt zijn. De buitenruimte varieert van minimaal 0,4 m2 per big tot 1,0 m2 per vleesvarken van meer dan 85 kg. Een zeug heeft buiten minimaal 1,9 m2 tot haar beschikking, en samen met haar biggen 2,5 m2. De minimale uitloop voor fokberen is 8,0 m2.[16]
In 2017 waren in Nederland 154 biologische varkenshouderijen, waar 91.340 varkens werden gehouden. Hoewel het aantal biologische varkenshouderijen stijgt, is het percentage varkens dat binnen de biologische varkenshouderij wordt gehouden dus nog zeer klein: minder dan 0,75% van alle varkens, gehouden op ongeveer 3,6% van alle varkenshouderijen.[6]